Door de zon worden deze jonge mensen
belazerd,
omdat ze te vroeg zal ondergaan.
Inbreng: Sjors
Bron: Elfriede Jelinek uit Lust (1989)
Door duistere en dicht beboste streken
waar reizigers en krijgers blootstaan aan
gevaren, blijf ik zonder angsten gaan,
nu ik slechts Amor tot mijn vijand reken;
en ik bezing, voor zoete dwang bezweken,
mijn vrouwe die nooit ver is. In mijn
waan
blijf ik bij beuken of sparren staan
die mij mijn lief en haar vriendinnen
leken.
Ik denk haar stem te horen, wijd en zijd,
maar hoor de wind, de vogels en de
blaren,
het lieflijke geklater van een bron.
In deze stilte, deze eenzaamheid,
die zelden mij zo welgevallig waren,
mis ik alleen mijn stralend mooie zon.
Inbreng: Sjors
Bron: Francesco Petrarca (1304-1374) uit sonnetten voor Laura
een regendag is even mooi als
een dag van zonneschijn
beide bestaan; elk zo hij is
Inbreng:
Sjouke Bron: Pessoa,
Een gedachte na een daad van moed
ik heb nooit begrepen hoe men
een zonsondergang treurig kan vinden
hoogstens omdat een
zonsondergang geen zonsopgang is
maar als het nu een
zonsondergang is,
hoe zou het dan een zonsopgang
moeten zijn
Inbreng:
Sjouke
Bron: Pessoa,
Een gedachte na het strand
het was de dag waarop de zon
haar stralen
uit deernis met haar schepper
tanen liet
toen onverhoeds, want argwaan
had ik niet
uw heerlijke ogen mij mijn hart
ontstalen
Inbreng:
Sjouke
Bron: Petrarca,
Een beetje suiker na de aardbeien
TRAMLIJN BEGEERTE
Lijn 2. Ik zie de jongen gaan,
hij skeelert door een najaarsdag,
de straat vol blad en kleine meisjes.
De zon lift mee op stekelhaar.
Inbreng:
Johan Nieuwkerk uit
Amsterdam
Jonge meesters(1998), Jos Versteegen
Newton, Isaac Newton, keek vaak
langdurig
naar de zon. Hij verblindde zichzelf door
dagenlang, wekenlang naar de zon te kijken.
Om de zon te doorgronden.
Inbreng: Sjors
Martin Amis uit Nachttrein (1997)
Het geheim van het leven (1901)
Hoe de eeuwige jeugd na te streven,
Vroeg ik ooit aan de dartele Wind.
En de wind heeft mij antwoord gegeven:
‘Wees dan luchtig, als rook die verzwindt!’
Waarin ligt het geheim van het leven,
Vroeg ‘k de Zee met haar machtig geruis.
En de Zee heeft mij antwoord gegeven:
‘Wees als ik, wees welluidend en bruis!’
En ik vroeg aan de Zon hoog verheven,
Hoe ik licht als de morgen kon zijn.
En de Zon heeft geen antwoord gegeven,
Maar mijn ziel hoorde duidelijk: ‘Schijn!’
inbreng: Sjors
bron: Konstantin Dmitrijevitsj Balmont (1867-1942)
herfst
(Haiku)
late ochtendzon
doet bijna uitgebloeide
zonnebloem stralen
bron:
Corrie van Engelen
Inbreng:Sjimmie
[fur Tuula]
Het meer in het bos
Ik was alleen op het zonnige
strand
van het bleekblauwe meer in het
bos,
aan de hemel dreef een wolk
en op het water een eiland.
Het zoete van de rijpe zomer
droop
in parels van de bomen
en een druppel vloeide
in mijn open hart.
Edith Södergran (1892-1923) uit
Gedichten 1916 Finland/Zweden
Inbreng:Mister Coffee Bean
Begin van de lente
Dit wordt door iedereen de
nieuwe lente geheten,
deze bezuiniging van elektriciteit.
Nu moet men vroeger opstaan, want de tijd
wordt kostbaar en bij zonlicht nagemeten.
Die nieuwe zon! gezondheid en jolijt!
het zoetste bed wordt kwelling voor ’t geweten,
om hal’f acht heeft iedereen ontbeten,
om acht zijn zorgen in het vuur geleid.
Eerst als de mist komt, soms, gaan wij ons sluiten
in ons paleis terug, maar bij de vensters staan,
en blijven kijken, kijken nog, naar buiten.
De schaduw zakt, gaat de balkons nu raken...
Wij schuiven ’t venster op:een zucht brengt aan
het getjirp van héél kleine vogels op de daken.
E. du Perron
(1899-1940)
inbreng: Sjors
We omarmden
elkaar – ook voor de warmte,
want de zon voelde die dag koud aan, als
een bal geel ijs die de lucht deed bevriezen.
Martin Amis uit Nachttrein (1997)
inbreng: Sjors
Dooi
Ik zit voor het open raam van de kroeg.
Het is zonnig, het is nog vroeg.
En zeer, zeer vroeg was vanmorgen het licht,
de wereld, de zon en het jaar,
waardoor ik liep in snel, veerend rythme,
stroomend en stralend-
en lachend met haar,
die nu met een blinkend gezicht
tegenover mij zit.
Zij lacht, haar tanden zijn wit.
De schaduw op onze tafel verschuift...
plotseling zegt zij:
‘Drink, nu ligt de zon in je glas.’
en alsof zij het eeuwig leven gaf,
giet ik de brandende zon in mijn mond.-
Zij daalt in mij af,
zij gaat vurig en fonkelend in mij onder,
zij verdeelt zich over mijn aadren,
zij wordt een deel van mijn bloed.
bron:
H.Marsman (1899-1940)
inbreng: Sjors
Een bijzonder avontuur dat Vladimir Majakovski
beleefde ’s zomers op het land.
In honderdzestig zonnen zonk
de dag. De hitte schroeide,
’t was broeiend heet,
juli vergeeld-
mijn zomerhuisje gloeide.
Poesjkino’s Haaienheuvel leek
een hoge rug te maken,
het dorpje aan de voet geleek
een kromme korst van daken.
Achter het dorpje zat
een gat,
en daarin, telkenmale,
zag ik de ondergaande zon
langzaam maar zeker dalen.
En ’s ochtens
rees hij
rood als vuur
om d’ aarde te verhitten.
En dat begon
mij
op den duur
geweldig
dwars
te zitten.
En op een dag werd ik zo kwaad,
is stond in lichterlaaie:
‘Hé, kom benee!’
riep ik kordaat,
‘’t Is uit met duimen draaien!
Hé, zon, jij voert
niet één slag uit
daar op je wolkendeken,
terwijl ik hier dag in dag uit
aanplakbiljetten teken!’
Ik riep: Hé daar,
goudlok, blijf staan,
in plaats van
doelloos blinken,
deed je er
heel wat beter aan
hier thee te komen drinken!’
O jee!
Wat heb ik aangehaald!
Daar komt
zonder mankeren
door ’t veld,
met brede stralenpas,
de zon al aanmacheren.
Ik doe een stapje terug, ik wil
mijn angst niet laten merken.
Hij houdt al bij mijn tuintje stil.
Hij loopt aldoor mijn perken.
Door ramen,
deuren,
kieren viel
de gouden zonnemassa:
zette zich schrap
schraapte zijn keel
en zei met zware basstem:
‘Nooit heb ik sinds het scheppingsuur
een andre baan genomen.
Haal, dichter, thee
en confiture,
je vroeg me toch te komen?’
Tranen vertroebelden mijn blik,
gek werd ik van de hitte,
maar bij
de samovar zei ik:
‘Nou, hemellicht,
ga zitten!’
Waar haalde ik de moed vandaan
de zon
zo uit te dagen,
o jee, als dat maar goed zal gaan,
dacht ik terneergeslagen.
Maar zulk een glans kwam van de zon
toe wij daar
samen zaten,
dat ik mijn gêne overwon,
en honderduit ging praten.
Over van alles
praatte ik,
hoe ROSTA mij benauwde,
‘Ach,’
zei de zon
‘maak je niet dik,
je moet het simpel houden!
Hoe denk jij
dat ik
schijnen vind?
Nou, ga er maar eens aanstaan!
Maar als je ergens
aan begint
moet je er tegenaan gaan.’
De hele nacht door zaten wij-
Maar wat heet nacht? – te praten.
Het was algauw
van ‘jou’ en ‘jij’,
we werden dikke maten.
Toen gaf ik hem
een speelse tik
tussen zijn schouderbladen,
waarop de zon zei:
‘jij en ik,
zijn oude kameraden!
Laat ons, poëet,
het aardse grauw
bezingen
en belichten.
Ik giet mijn zon,
jij die van jou,
door middel van gedichten.’
Zo zal onder
dit dubbellicht
de muur van nacht bezwijken.
Warrel van zonlicht en gedicht,
schijn waar het oog kan reiken!
En is hij moe,
wil hij een nacht
om lekker weg te dromen,
dan schijn ik plots
uit alle macht
en zal de dag
weer komen.
Schijnen,
altijd en overal,
er is geen aldre keuze,
schijnen,
en verder niemendal!
Dat is
ons beider leuze!
bron:
Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893-1930) Een bijzonder avontuur
(1920)
inbreng: Sjors
VOLG STEEDS JE SCHONE ZON
Volg steeds je schone zon,
bedroefde schaduw.
Al ben jij duisternis
Waar zij ál luister is,
Volg tóch je schone zon, bedroefde schaduw.
Volg haar wier licht het jouwe
heeft verdreven.
Al leef je onteerd, en zij
De hemel zó nabij,
Volg tóch haar licht: het schenkt de wereld leven.
Volg dat puur stralend schoon,
dat felle blaken
– Al heeft het je verschroeid –
Tot het in mildheid gloeit
En je dof zwart tot blinkend licht gaat maken.
Volg haar zolang haar
heerlijkheid blijft schijnen.
Al komt eens de onheilsnacht
Die heel haar licht ontkracht
En jou nu al verbleken doet en kwijnen,
Volg tóch: dit heeft je lot
toegewezen.
Zon richt zijn schaduw aan
Tot beiden ondergaan,
De zon beproefd, de schaduw nóg misprezen.
bron: Thomas
Campion 1576-1620, Groot-Brittanië (vertaling W. Jonker)
inbreng: Dave
Op zekere
avond, de zon, en zij niet alleen,
was ondergegaan ......
bron: Paul Celan
uit gesprek in de bergen (1959)
inbreng: Sjors
Zon
Die vijand van de bleekzucht, vader die ons voedt.
bron:
Charles Baudelair
(1821-1867) uit: Zon
inbreng: Sjors
De
heerschappij over de Dag
Werd tussen Zon en Mist beslecht -
De Zon greep naar haar Gele Zweep
En joeg de Nevel weg –
bron: Emily Dickinson
inbreng: Sjors
"Sonne"
Eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, aus
Alle warten auf das Licht
furchtet euch furchtet euch nicht
die Sonne scheint mir aus den Augen
sie wird heut Nacht nicht untergehen
und die Welt zahlt laut bis zehn
Eins
Hier kommt die Sonne
Zwei
Hier kommt die Sonne
Drei
Sie ist der hellste Stern von allen
Vier
Hier kommt die Sonne
Die Sonne scheint mir aus den Handen
kann verbrennen, kann euch blenden
wenn sie aus den Fausten bricht
legt sich heiss auf das Gesicht
sie wird heut Nacht nicht untergehen
und die Welt zahlt laut bis zehn
bron: RAMMSTEIN
complete tekst +
vertaling
inbreng: Isolde
Zeer vrij
naar het Chinees:
De zon gaat op, de zon gaat onder
en de Albinofoob verzorgt zijn huid met after sun.
bron:
D.A Schlecker-Etos uit Albinofobie
en andere gedichten, 2006 Leeuwarden
inbreng: Sjors
Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon!
En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op
zijn vijand gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des
Oprechten? De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte
zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag.
bron:
Jozua 10:12-13 De Bijbel.
inbreng: Sjimmie.
Ek sien
goue sonnestraaltjies
deur verslete sinkdak loer;
Ek sien kindjie met haar poppie
lekker speel daar op die vloer
Lank daarna sien ek weer straaltjies
deur verslete sinkdak loer;
maar geen kindjie met haar poppie
speel nou lekker op die vloer!
bron:
Gerh. R.A. Moll uit Fluisterstemme, 1935 Pretoria
inbreng: Sjors
Onder de dakranden van het
krankzinnigengesticht
floten de vogels nog steeds en de krankzinnige,
die dicht tegen de tralies van het raam bij hun nesten stond,
blafte tegen de zon.
Op de bank, een eindje van het hoofdpad,
wenkte het meisje de vogels terwijl er op een vierkant van het
gazon drie oude vrouwen, hand in hand, onnozel lachend in de
wind dansten op de muziek van een Italiaans orgel uit de
buitenwereld.
‘De lente is aangebroken,’ zeiden de oppassers.
inbreng: Sjors
bron:
Dylan Thomas uit: De muis en de vrouw
'Ik ga nooit meer ’s middags
vissen.
Als het eenmaal tien uur is geweest,
is het afgelopen. Dan bijt dat tuig niet meer,
maar houdt siësta in de zon.’
inbreng: Sjors
bron:
Guy de Maupassant uit: Pierre en Jean 1888
Nanoen
't Is nanoen in de warande,
en alles wil al slapen gaan,
omdat de zonne toch niet komt;
en al wat spreken kan, verstomt;
geen oor wil blijven open staan;
geen stap, die 't galmen nog kan wekken;
en alles wil slapen gaan,
omdat de zonne toch niet komt.
De jonge vrouw haar haren doet,
maar zonder smaak, maar zonder moed.
De grote lust ligt stuur en stil,
zoals 't bestoven groen tapijt,
waarin het laatste bloemeken lijdt,
versmacht in dode blaren;
de grote lust ligt stuur en stil,
omdat de zonne niet komen wil.
De jonge vrouw doet heure haren,
maar zonder moed en zonder smaak;
zou willen slapen en heeft geen vaak,
zou willen lopen en kan 't niet doen,
en vlijt haar moee vlees in 't groen;
doch kan niet wenen, doch kan niet dromen.
- De zonne zal vandaag niet komen.
De jonge vrou w ligt moe in 't gras
al aan de treurige grijze plas;
en, als de purpere sater komt
geschoten uit het zwijgend riet,
dan vlucht de lome nimfe niet;
-en de arme geilaard staat verbluft
en sluipt weer heen in 't kille riet,
het hart nog zwaarder dan van verdriet.
En alles blijft in droefenis,
omdat de zonne aan 't sterven is.
bron:
Edmond van Offel,
Bloei, Antwerpen 1896
inbreng: Sjors
Ver weg aan de benedenloop van
het riviertje viel dun zonlicht ergens zomaar op een plaats in de
bergen.
bron: Yasunari
Kawabata Sneeuwland
inbreng: Patrice
Geluk
Ik heb het
vanmiddag gevoeld
hoe het zou kunnen zijn.
De rotsen versteend,
het water gewassen.
Een zon die
maar schijnt.
bron:Chr. J van Geel
inbreng: Lenneke
in mijn tuin maken.......
de warme zonnestralen op mijn huid
........mij gelukkig
bron: Jan-Clemens
Lampe
inbreng: Lenneke
......in de zon vallen schaduwen het meeste
op......
bron: onbekend
inbreng: Claudia
1 Hier
volgen de woorden van Prediker, zoon van David en koning in
Jeruzalem.
Lucht en leegte
2 Lucht
en leegte, zegt Prediker,
lucht en leegte, alles is leegte.
3 Welk
voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven,
al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon?
4
Generaties gaan, generaties komen,
maar de aarde blijft altijd bestaan.
5 De zon
komt op, de zon gaat onder,
en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal
gaan.
bron:
Prediker 1, de Bijbel.
inbreng: Sjimmie's zus
Maar gaat 's ochtends de zon op met
de belofte van een fraaie dag, dan is het eerste wat in de gedachte
komt:
kijk, alweer een hemels goed om elkaar van te beroven.
Er is niets waar ze elkaar niet van beroven. Gezondheid, goede naam,
vrolijkheid, ontspanning!
bron: Goethe uit Het
lijden van de jonge Werther. 1774
inbreng: Sjors
Alleen de zon heeft recht op zijn
vlekken.
bron: Goethe ???
inbreng: Sjors
|